Im Niederländischen gibt es zwei Wörter, mit denen Sätze ins Gegenteil gekehrt werden können: entweder niet oder geen. Das Wort geen wird verwendet, um ein Substantiv mit einem unbestimmten Artikel (een) oder ohne Artikel. In allen anderen Fällen verwendet man niet.
Anna is lerares. > Anna is geen lerares.
Thomas is een monteur. > Thomas is geen monteur.
Das Wort niet wird verwendet, um alles andere zu verneinen wie Verben, Adjektive und Adverbien, Sätze mit Präpositionen, Zeitausdrücke, Substantive mit bestimmten Artikeln (de, het), Demonstrativpronomen (deze, die, dit, dat) und Possessivpronomen sowie die Wörter er, daar und hier.
Aber wo soll niet im Satz stehen?
Niet folgt:
1. das konjugierte Verb:
Erika danst niet.
2. ein Zeitausdruck:
Erika danst vandaag niet.
3. das bestimmte Objekt :
Erika bestelt de thee niet.
4. er, daar, hier:
Erika is er niet.
Niet steht vor:
5. einer Präposition:
Erika werkt niet op een school.
6. einem Adverb oder Adjektiv:
Erika speelt niet goed gitaar.
7. einem Adjektiv:
Erika is niet groot.
Anmerkungen:
- Es ist wichtig zu prüfen, ob das Subjekt oder Objekt des Satzes bestimmt oder unbestimmt ist, um zu entscheiden, ob niet oder geen zu verwenden ist.
Niet
5. De puppy plast in de tuin. > De puppy plast niet in de tuin.
6. Monika danst goed salsa. > Monika danst niet goed salsa.
7. Pieter werkt hard. > Pieter werkt niet hard.
Niet
1. Maria loopt in het park. > Maria loopt niet in het park.
2. De zussen drinken morgen. > De zussen drinken morgen niet.
3. De president geeft de speech. > De president geeft de speech niet.
4. Paulus zoekt daar. > Paulus zoekt daar niet.
Geen
Ik heb een limousine. > Ik heb geen limousine.
Ik spreek Hebreeuws. > Ik spreek geen Hebreeuws.
Ik ben (een) huisarts. > Ik ben geen huisarts.
Ze vindt voetbal _____ leuk.
Karin is _____ in de
woonkamer.
In de pauze eet ze _____
sandwich.
Erik is _____ thuis.
Sanne is _____ de markt.
Ik heb _____ appels en
peren.
De handdoeken zijn _____
nat.
Sanne en Paulina zijn _____
in het restaurant.
Ik heb ze vandaag _____ in
de bijeenkomst gezien.
Is er koffie? Nee, er is
_____ koffie.
De chefkok is er _____ meer.
Wie is hier _____ geweest?
Ik wil _____ glas wijn.
Ik wil dit jaar _____ op
vakantie naar Frankrijk.
Ga je dat morgen _____ doen?
Ik ga vanavond _____ naar de
film.
Je vader en moeder hebben
_____ vakantiehuisje, toch?
Fiona is _____ oud.
Gerard is _____ advocaat.
Theo heeft wel honden, maar
_____ kinderen.
Ik ken Larissa _____.
Ik ken _____ Larissa.
Ze vindt voetbal niet leuk.
Karin is niet in de
woonkamer.
In de pauze eet ze geen
sandwich.
Erik is niet thuis.
Sanne is niet de markt.
Ik heb geen appels en
peren.
De handdoeken zijn niet
nat.
Sanne en Paulina zijn niet
in het restaurant.
Ik heb ze vandaag niet in
de bijeenkomst gezien.
Is er koffie? Nee, er is
geen koffie.
De chefkok is er niet meer.
Wie is hier niet geweest?
Ik wil geen glas wijn.
Ik wil dit jaar niet op
vakantie naar Frankrijk.
Ga je dat morgen niet doen?
Ik ga vanavond niet naar de
film.
Je vader en moeder hebben
geen vakantiehuisje, toch?
Fiona is niet oud.
Gerard is geen advocaat.
Theo heeft wel honden, maar
geen kinderen.
Ik ken Larissa niet.
Ik ken geen Larissa.
We believe that honesty and integrity are rewarded over the long run.
Our collaborators and we have a great passion for what we do.
The customer is at the center of all we do.
Together with LENGO you can master any language. Get our app now and get started right away.
Lose yourself in numerous categories.
We offer various ways you can become a part of LENGO. Find out how you can collaborate with us to improve how people learn languages around the world.