In Dutch there are two articles for ´the´: de and het.
There are almost no rules for when to use which one, so it more or less comes down to learning them one by one. But it is good to know that the number of de-words is about twice as large as the number of het-words.
Here are three rules to keep in mind:
- In the plural, all nouns have the definite article de.
- Letters and numbers always have the definite article de.
- Diminutive nouns always have the definite article het.
de K
de tien
het fietsje
het stationnetje
de fiets - de fietsen
het station - de stations
Antwoord zijn moeilijk.
Hij had verbod genegeerd.
Daar worden zitting
gehouden.
Hoe controleren we inhoud?
Hoe kan dit zonder
tussenkomst?
Afsluiting is geregeld.
Dat is schaduwzijde van het
verhaal.
Hij kon tolerantie niet meer
opbrengen.
Dat kun je zien op
schermpje.
Een pasgeboren koe noemen
mensen kalfje.
Dat kun je in buitenland
niet maken.
Een uitspraak van
hooggerechtshof.
Het beeld op computer gaat
soms uit.
We gaan morgen naar park.
Op het bord staat p van
parkeren.
Meisje zit op dezelfde
school als mijn dochter.
Waar staan brommers?
Appels vallen uit de boom.
Hij kan bestelling morgen op
kantoor checken.
De voorletter van mijn naam is
S.
Broodje heeft boter en kaas.
De antwoorden zijn moeilijk.
Hij had het verbod genegeerd.
Daar worden de zitting
gehouden.
Hoe controleren we de inhoud?
Hoe kan dit zonder
de tussenkomst?
de afsluiting is geregeld.
Dat is de schaduwzijde van het
verhaal.
Hij kon de tolerantie niet meer
opbrengen.
Dat kun je zien op
het schermpje.
Een pasgeboren koe noemen
mensen het kalfje.
Dat kun je in het buitenland
niet maken.
Een uitspraak van
het hooggerechtshof.
Het beeld op de computer gaat
soms uit.
We gaan morgen naar het park.
Op het bord staat de P van
parkeren.
Het meisje zit op dezelfde
school als mijn dochter.
Waar staan de brommers?
De appels vallen uit de boom.
Hij kan de bestelling morgen op
kantoor checken.
De voorletter van mijn naam is
de S.
Het broodje heeft boter en kaas.
